-
1 verser
verser [versee]1 omslaan2 〈+ dans〉vervallen (tot, in) ⇒ ontaarden (in), toegeven (aan)♦voorbeelden:verser dans la facilité • vervallen in gemakzuchtII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 storten ⇒ overmaken, (uit)betalen♦voorbeelden:v1) omslaan2) vervallen (tot, in)3) (over)gieten4) inschenken5) storten, overmaken [geld]6) inlijven -
2 joindre
joindre [zĵwẽdr]1 passen ⇒ aansluiten, aan elkaar sluitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenvoegen ⇒ samenbrengen, verbinden3 bereiken ⇒ ontmoeten, aantreffen♦voorbeelden:2 joignez à cela que … • daarbij komt nog dat …♦voorbeelden:3 mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeux • ook namens mijn man zend ik u mijn beste wensenv1) passen, aansluiten2) samenvoegen, verbinden4) aantreffen -
3 additionner
additionner [aadiesjonnee]2 toevoegen (aan) ⇒ bijvoegen, bijmengen, aanvullen♦voorbeelden:v2) toevoegen (aan), aanvullen -
4 ajouter
ajouter [aazĵoetee]1 vermeerderen ⇒ doen toenemen, verhogen♦voorbeelden:ajouter à l'embarras de qn. • iemands verwarring nog groter maken♦voorbeelden:y ajouter du sien • 〈 een verhaal〉mooier maken, aandikken→ foi1 komen (bij, bovenop)1. v(à)1) vermeerderen, verhogen2. s'ajouter (à)v(à) komen (bij, bovenop) -
5 greffer
greffer [greffee]v1) enten, griffelen -
6 rajeunir
rajeunir [raazĵunnier]2 z'n luister, kracht, frisheid herkrijgenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 jonger maken ⇒ verjongen, er jonger doen uitzien3 vernieuwen ⇒ aanpassen aan z'n tijd, verfrissen, moderniserenv2) verjongen3) vernieuwen -
7 incorporer
-
8 sucrer
-
9 tremper
tremper [trãpee]1 weken ⇒ in het vocht liggen, in het water staan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dopen ⇒ indompelen, natmaken, soppen♦voorbeelden:v3) indompelen4) aanlengen5) harden, stalen -
10 adjoindre
adjoindre [aadzĵwẽdr]1 toevoegen (aan) ⇒ erbij doen, meesturen -
11 alcooliser
-
12 citronner
-
13 plomber
plomber [plõbee]3 met lood beleggen, beslaan♦voorbeelden: -
14 verser un nouveau document au dossier
Dictionnaire français-néerlandais > verser un nouveau document au dossier
-
15 rapporter
rapporter [raaportee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 rapporteren ⇒ verslag uitbrengen over, klikken5 toevoegen ⇒ opzetten, opnaaien7 in verband brengen ⇒ toeschrijven, toepassen♦voorbeelden:rapporter des on-dit • geruchten verspreiden, doorvertellen4 rapporter gros • veel opbrengen, opleverence champ rapporte • dat veld is vruchtbaar1 betrekking hebben (op) ⇒ overeenkomen (met), (terug)slaan op♦voorbeelden:¶ s'en rapporter à qn. • op iemand vertrouwen, zich op iemand verlatenje m'en rapporte à vous • ik laat het aan u overv1) wassen [zee]2) terugbrengen3) meebrengen4) rapporteren5) klikken6) opbrengen7) toevoegen8) annuleren -
16 surajouter
-
17 interpeller
interpeller [ẽterpəlee]1 (luid) aan-, toespreken ⇒ toeroepen, in de rede vallen♦voorbeelden: -
18 sucrage
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский